CT (Computer tomografie)
Een belangrijke techniek in de radiologie is de computertomografie (CT). Een tomogram is een doorsnede (dus tweedimensionaal)
van een driedimensionaal voorwerp, in dit geval lichaamsdeel.
Andere termen: ‘coupe’ of ‘plak’.
Het CT-toestel produceert coupes van de patiënt met verschillende dikten, vaak
enkele millimeters. Het principe is vrij simpel:
de röntgenbundel komt niet van één kant, maar vanuit verschillende richtingen. De röntgenbuis en de detector draaien om de lengteas
van de patiënt. Die wordt op een tafel in het gat van de CT-scanner (de gantry) geschoven, terwijl de buis draait. De röntgenbuis
doet over één omwenteling ongeveer 0,5 seconden.
Bij de conventionele techniek wordt eerst een coupe gemaakt van het gewenste gebied, waarna de tafel een stukje opschuift
(sequentiële scan of slice-to-slice).
De CT-techniek heeft zich sindsdien sterk ontwikkeld. Bij spiraal CT is
de verschuiving van de tafel continu tijdens de rotatie van de buis.
Een spiraalscan noem je ook wel volumescan. Een spiraal CT kan ook slice-to-slice scannen. Dit wordt vooral gedaan bij een hersenscan
om vertekening (= artefactvorming) te voorkomen.
Een voordeel van de spiraal CT is een kortere onderzoekduur dan die bij de
conventionele CT. De figuren hierna geven het verschil tussen
beide technieken.
![]() |
![]() |
Conventionele CT |
Spiraal CT |
De eerste generaties spiraalCT-scanners kwamen niet verder dan één coupe per omwenteling. Inmiddels is men beland bij de zevende
generatie CT-scanners. Dit soort apparaten scant per omwenteling van de röntgenbuis met vier rijen detectoren vier plakken tegelijk in
een spiraalfiguur om de patiënt. Hieruit worden direct vier
coupes gereconstrueerd.
Tegenwoordig zijn er ook al scanners die 128 coupes per rotatie maken.
Een belangrijk begrip hierbij is de pitch. Dit is de verschuiving van de
tafel waarop de patiënt ligt per coupedikte. Bij een pitch van 1 zijn
de coupes van de spiraalfiguur aansluitend. In de praktijk geeft een pitch van 1,5 voldoende informatie. Hoe groter de pitch, hoe langer
de spiraal uitgerekt wordt.
|
Door een groot aantal coupes tegelijk te scannen neemt de onderzoeksduur aanzienlijk af. Men kan nu zeer dunne coupes scannen, tot zo’n 1 mm dikte. Uit de data zijn alle richtingen en plakdiktes te berekenen (reconstrueren). Deze worden MPR’s genoemd (MPR = multiple plane reconstruction). |
Vraag
18 |
De volgende foto is een voorbeeld van een zevende generatie CT-scanner, de foto daarna is van de bedieningsruimte van de CT
achter zogenaamd loodglas.
De meeste CT-scans worden gemaakt met contrastinjectie. De contrastpomp wordt buiten de röntgenkamer bediend en bevat twee
vloeistoffen: jodiumhoudend contrast en fysiologisch zout (om het infuus na te spoelen). Voordat de scan begint wordt de contrastvloeistof
in het lichaam gebracht, via een infuus in de binnenkant van de elleboog. De hoeveelheid toegediend contrastmiddel varieert van 70 mL tot 150 mL
en is afhankelijk van het onderzoek en de patiëntomvang. In de
meeste gevallen wordt de scan ongeveer een minuut later gestart.
Hierna een afbeelding van een op afstand bedienbare contrastpomp.
Vraag 19 |